-
1 anrechnen
anrechnen1 aan-, berekenen ⇒ in rekening brengen♦voorbeelden:2 die Untersuchungshaft auf die Gefängnisstrafe anrechnen • het voorarrest van de gevangenisstraf aftrekkenjemandem etwas mit einem Betrag anrechnen • iemand voor iets een bedrag aftrekkenjemandem etwas zur Ehre anrechnen • iemand iets tot eer aanrekenen -
2 Abzug
Abzug〈m.〉1 af-, terugtocht ⇒ het heengaan, vertrek2 (afvoer)pijp ⇒ rookvang, uitloop♦voorbeelden:der Abzug der Truppen • de aftocht van de troepenzum Abzug blasen • de aftocht blazen -
3 abrechnen
abrechnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 in Abzug bringen
in Abzug bringen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский